Honderd uur gezelligheid

Vele dagen later, toen we lagen te bakken op het strand van de Cariben, moesten we denken aan die middag dat we vast kwamen te zitten in de modder. We waren pas net in Colombia toen, en het regende er vaak en veel. We zaten in de bus naar Tierradentro, een gebied vol oude tombes in het zuiden van het land. Landverschuivingen waren schering en inslag door de regen, en na een paar uur ploeteren door de bergen kwamen we stil te staan voor de eerste modderlawine. Voor ons hing een bus te bungelen in het ravijn, van de weg gedrukt door de modder. Dan maar een zijweg in, de bergen over. De oude man naast ons sloeg een kruisje, mompelde ‘Dios mio'. De as van de bus begaf het door de vele kuilen, maar dat was snel verholpen. Een tegenligger werd met touw en paarden bevrijd uit de modder en ook onze bus werd twee keer losgetrokken. Duwen, duwen en daar gingen we weer. Gejuich steeg op toen we de echte weg weer bereikten, maar dat had die weg niet verdiend, want we hobbelden en stuiterden nog steeds door de bus, inmiddels door het donker, tot we er eindelijk waren, en we de dagen erop de tombes verkenden, verstopt in de heuvels van de Andes, en ze het waard bleken, alle veertienhonderd kuilen op de weg.

Later trokken we verder naar het noorden, de Panamericana volgend, langs een vallei met zestig meter hoge palmen in Salento, waar we bleven hangen en wat vrienden maakten. Er was een Italiaan die risotto voor ons kookte, terwijl niemand dacht dat het kon, een Zwitsers stel dat gitaar speelt en zingt in vier talen, en af en toe een Amerikaan uit Rio de Janeiro en een Spaanse Israëliër. Na een weekje gingen we door met onze reis omhoog, naar Capurganá aan de Caribische kust, waar Marieke al weken naar uitkeek en niet voor niets, want de regen stopte en de zon begon te schijnen, en er waren geen wegen en ook geen landverschuivingen, maar wel fruitsapjes en Australiërs die van feesten houden, iets te veel wat ons betreft, maar gezellig was het wel.

Maar niet voordat we nog wat landverschuivingen hadden doorstaan. Om in Capurganá te komen namen we de bus van Medellin naar Turbo, waar het wemelde van de kuilen en de schuifpartijen, en toen we aankwamen van de rommel en het plastic, maar dat was het ergste niet, het was de boot van Turbo naar Capurganá die het hem deed, vliegend over de golven, meters hoog en van alle kanten, want het wilde seizoen was net begonnen, het zal ook eens niet, maar het landschap was fantastisch en de mensen aangenaam, en we praatten over de problemen van Colombia, zoals de guerrilla's in de jungle, je ziet ze niet maar ze zijn er wel. Voor de toeristen is alles veilig, verzekerden de mensen ons, behalve natuurlijk de wegen in het regenseizoen en de zee in de wilde maanden.

Een week lang lagen we op het parelwitte strand en slurpten we aan sapjes van Guanabana of Carambolo, of koelden we af in het natuurlijke zwembad van de hippie verderop, of luisterden we naar de live-muziek van de Australiërs, vermengd met de oorverdovende herrie uit de speakers van de bar in het dorp en het gebalk van de ezels en het geblaf van de straathonden. Kerst vierden we in Sapzurro, een dorpje iets verderop, dus weer de ruwe zee op met de golven in je gezicht. Het kerstgevoel bleef uit, maar we wisten een restaurant te vinden waar het eten enigszins aan thuis deed denken, maar thuis was het zeker niet natuurlijk (alle truffelsalades en zalmcarpaggio's op Facebook maken ons zelfs jaloers op jullie!).

Na Kerst reisden we door naar Panamá City, nog een keertje de zee op, en dan wachten op het vliegtuigje in een uithoek zonder elektriciteit en met ingeblikt voedsel vlak over de grens. Het contrast kan niet groter met Panamá City, waar de skyline doet denken aan New York en de Gele M op elke straathoek prijkt, of de gigantische waterwerken van het Panama Kanaal, waar we gisteren waren, nog steeds met dezelfde groep als in Capurganá, de Australiërs, twee Belgen, een paar Noren en wat Kiwi's.

Waar we oud en nieuw vieren is nog een raadsel, want grote groepen zijn besluiteloos, dat is een feit, maar eigenlijk maakt het niet uit, want gezellig wordt het toch wel. Hopelijk wordt dat het ook voor jullie, bij ouders of juist met kinderen, vrienden, op vakantie, of waar dan ook. Een gelukkig nieuwjaar alvast!

Cruisetocht in Spijkerbroek

Je wilt een zeeleeuw zijn. Je weet het alleen nog niet, maar dat is wat je wilt. Op de Galápagos, dat wel. Je doezelt op de prachtigste stranden in de warme zon, en om af te koelen waggel je naar de branding, waar je zachtjes rolt in de kalme golfslag. Je poedelt in de blauwgroene zee, waar genoeg te eten is. Je zwemt beter dan elke vis - want je vangt ze. 's Avonds lachen met je maten op de boulevard, een beetje dollen met de toeristen. Dat zeg ik, je wilt een zeeleeuw zijn.

De dieren op Galápagos leiden zo'n ontspannen bestaan dat het echt het paradijs lijkt. Deze plek zet je aan het denken. Dat het ook anders kan. Anders dan in onze wereld van het recht van de sterkste, van eten of gegeten worden. Hier huppen vinken speels over de lavabrokken, liggen leguanen te bakken in de zon, slapen honderd haaien in een getijdenpoel, schieten pinguïns door het water en glijden roggen rustig door de baai, voor de duvel niet bang.

Het lijkt te mooi om waar te zijn. En dat is het natuurlijk ook. Want ook hier zijn roofdieren en piraten. Er zijn haviken die, om aan vocht te komen, kleine, schattige zeeleeuwenpuppies doden om hun de sappige oogjes uit te kunnen pikken. En er zijn vampiervinken op Wolf Eiland, die om hun dorst te lessen gaatjes bikken in de huid van Jan-van-Genten om hun bloed te kunnen drinken. En diezelfde Jan-van-Genten moedigen hun jongen aan om hun broertje of zusje uit het nestje te duwen, zodat die doodgaat en alleen de sterkste overleeft.

En dan zijn er nog de mensen, die ratten met zich meebrengen die de eieren van zeeschildpadden leegvreten, en wilde geiten die het gras voor de neus van landschildpadden wegkapen, en de illegale visnetten die de zeeën leegtrekken, en de toeristen die te dichtbij de dieren komen en hun rust komen verstoren. Veel mensen weten het niet, maar er wonen heel wat mensen op de Galápagos Eilanden. Gek genoeg moet er juist in die mensen geïnvesteerd worden om de dieren te redden. Organisaties zoals New Era Galápagos proberen de lokale bevolking een kans te bieden in het toeristenwerk door ze bijvoorbeeld Engels te leren. Zodat ze later niet hoeven te gaan vissen zoals hun vaders.

Wij hadden een week de tijd op Galápagos voordat onze vijfdaagse toer begon en besloten een handje te helpen bij New Era Galápagos. We waren van harte welkom om Engels te komen onderwijzen aan de lokale kinderen. Marieke kreeg het klasje van 9 tot 11 jaar en ik kreeg de kleintjes, 5 tot 7 jaar. Marieke heeft de kinderen in haar klasje nog wel wat bij kunnen brengen. Maar voor mij betekende lesgeven vooral de kinderen naar hun stoel slepen, iets op het bord schrijven en de kinderen weer terug naar hun stoel slepen. Wel heb ik ze nog flink de stuipen op het lijf gejaagd door ze een filmpje van de vampiervinken te laten zien. Met bloed en al. Dat zal ze leren, de kleine ettertjes.

En toen begon de cruise. Aan boord van de San José is het leven goed. Met warme douches, lekker eten en elke dag een verse handdoek was het beter dan wij inmiddels gewend waren. De overige passagiers waren een mengelmoes van rijke Duitsers, gemütliche Oostenrijkers en spierwitte Zwitsers. Gezellig was het wel. Twee of drie keer per dag plonsden we het water in om te snorkelen rond een rotspartij met haaien of een baai vol schildpadden en zeeleeuwen. Marieke kon haar lol niet op en werd zelf bijna een zeeleeuw. Ik proestte en ploeterde er dapper achteraan.

Aan al het moois komt een eind. Zo ook aan onze tijd op Galápagos. We zijn inmiddels weer in Quito, waar ik terugdenk aan onze boot, waar mijn vergeten spijkerbroek nog wappert aan een waslijn op het dek, samen met mijn roze zwembroek, een t-shirt en Mariekes bikini. Als ik heel gevoelig was geweest had ik geschreven dat onze wapperende kleren als het ware tot ziens wuiven naar de eilanden en hun bewoners, maar zo gevoelig ben ik niet. Op naar Colombia!

De bergen op, de jungle in

Viereneenhalf uur in een bus, overstappen, dan zeven uur in een bus, over de hoogste bergen, dan overnachten in een oliestadje, 's ochtends de bus weer in, volg de oliepijplijn, drie uurtjes maar, dan een kano in, nog twee uur varen - zo lang duurt het om de jungle te bereiken. De moderne mens en de jungle gaan blijkbaar zo slecht samen dat alleen op de meest onbereikbare plaatsen de natuur nog zijn gang kan gaan. De inkomsten van hout, landbouw en olie zijn te groot om te laten schieten voor een paar apen en lianen. Maar inmiddels beginnen de Ecuadorianen te beseffen dat er geld te verdienen valt aan die apen, omdat er rare toeristen zijn die er misselijkmakende busritten voor over hebben om een foto van die slingerende beesten te kunnen maken. Toeristen zoals wij.

Het was droog in het regenwoud toen we aankwamen in het Wildlife Productie Reservaat Cuyabeno. Zo droog dat de lagune waar het goed dieren kijken is, bijna leeg stond. Onze kano kwam dan ook regelmatig vast te zitten in de modder, waarop de gids en ik (Azarja) overboord sprongen om hem weer naar dieper vaarwater te duwen (de rest was vrouw en gilde, behalve Marieke natuurlijk). Ook de ‘flooded forest' was door het droge seizoen een modderige savanne geworden, waar het moeilijk anaconda's spotten was, omdat deze slangen net als mensen niet van blubber houden. Hetzelfde geldt voor rivierdolfijnen. Toch was er één sympathiekerd die vlakbij onze kano een ademteug kwam halen.

In tegenstelling tot enorme wurgslangen en roze dolfijnen, houden kaaimannen wel van ondiep water. De prooivis hoopt zich op in steeds kleiner wordende plassen, en de kaaimannen lachen in hun vuistje. En wij als toeristen ook. Want ze zijn 's nachts makkelijk te vinden door met een zaklamp in hun ogen te schijnen. Ondanks de hitte gaat er een koude rilling over je rug als je oog in oog staat met een zes meter lange kaaiman. Hij vertrekt geen spier en zwemt weg als hij het zat is. Koninklijk. Dan zijn er nog de vogelspinnen, vreemde insecten, boomkikkers en papegaaien, die het geen zier kan schelen of het droog of nat is. Hetzelfde geldt voor doodshoofd-, capucijner-, saki- en wolapen, die af en toe trouw hun gezicht lieten zien en de jungle voor ons een onvergetelijke ervaring maakten.

Na het laagland was het tijd voor het hooggebergte, waar we een driedaagse trektocht maakten rond de Quilotoa-krater. Dat is andere koek. Waar in de jungle alles zomaar groeit zonder moeite en het altijd lekker warm is, zijn de bergen genadeloos. Je moet zwoegen door de hoogte, krijgt blaren door het geklauter, krijgt het ‘s nachts bitterkoud (je trekt al je t-shirts, truien, broeken en jassen aan en bibbert nog steeds) en verbrandt overdag als een dolle. Als je hier in de Andes factor 50 opsmeert, kun je de condors horen lachen. Geen schijn van kans. Ik ben de tel kwijtgeraakt hoe vaak mijn neus al verveld is. Maar de Andes beloont je voor de ontberingen. Met spectaculaire uitzichten, hartelijke mensen en kleurrijke dorpjes.

Na de jungle en de bergen is het enige deel van Ecuador dat we nog niet gezien hebben, de kust. We pakken het groots aan en gaan meteen voor Galápagos. De vlucht daarnaartoe hebben we al een keer verzet, omdat we opeens een first-class trip voor de helft van de prijs konden krijgen. We vliegen de 17e, de warmte tegemoet. In Nederland schijnt de eerste vorst al geweest te zijn en is Sinterklaas in Dordrecht aangekomen. We zetten trouw onze schoen, maar hebben tot nu toe slechts een hoop zand en slechte geur aangetroffen. Alle goeds vanuit Latacunga!

Badderen in Baños

‘People are strange when you're a stranger', zong Jim Morrison ooit. Hier in Baños, Ecuador, wrijven de mensen zich na de zondagse mis in met een kaars. Ze halen hem door hun haar, langs hun wangen, neus en mond en steken hem dan aan. Ook verkoopt de supermarkt op zondag geen alcohol. Orders van de president.

Maar er is meer. Deze week viert het stadje Baños het 'feit' dat de Heilige Maagd Maria ooit kwam badderen in één van de hotsprings hier. Het leek de locals wel gepast om dat met knalvuurwerk te gedenken. Zodoende worden we tijdens onze Spaanse les regelmatig opgeschrikt door een onsympathiek harde knal ergens uit de buurt.

En dat is allemaal nog heel gewoon vergeleken bij wat ons volgende week te wachten staat. Dan is het namelijk tijd om de doden te herdenken. Groot feest hier in Ecuador. De hoofdingrediënten van dit nationale festijn zijn het beschilderen van grafstenen op de begraafplaats, het nuttigen van gefermenteerde fruitdrank met je familie, en - als klap op de vuurpijl - cavia's vreten! ‘In your country it is pet, in my country we eat', legde een local uit. Cavia is hier een delicatesse, en daarbij geldt dat hoe meer het gerecht op je bord op een dode cavia lijkt, hoe beter. De pootjes steken opzij, de knaagtandjes zwartgeblakerd vooruit: yummie! Ik (Az) probeerde nog uit te leggen dat veel mensen in Nederland het prettig vinden als hun vlees niet te veel op een echt dier lijkt. Kwam totaal niet over. ‘Porque?' Ja, waarom eigenlijk. Weet ik het.

Inmiddels is dus - ik noemde het al stiekem - onze Spaanse les begonnen. Marieke en ik hebben allebei privéles, vanwege het niveauverschil (Marieke is veel beter). Ik heb les van Patricia - ‘zeg maar Patti!' - en Marieke van Elizabeth - ofwel Liz voor vrienden. En vrienden worden, dat lukt wel met Liz. Na een paar dagen in een hostel hebben we inmiddels onze intrek genomen in haar huis, waar we (tegen betaling) een prachtige kamer tot onze beschikking hebben en waar twee keer per dag voor ons gekookt wordt. Het is ‘hola chicos!', ‘chao chicos!' voor en na, en haar eindeloze, enthousiaste verhalen zijn goed voor onze woordenschat.

Baños is een dorp aan de voet van een slapende vulkaan. Nu ja, hij doet een dutje, drie jaar geleden was hij nog klaarwakker aan het braken. Maar nu Tungurahua (‘vuurnek') zijn mond houdt, ligt Baños rustig te bakken in de tropenzon. Af en toe el condor pasa boven de daken, een potje voetbal op het plein, een uurtje poedelen in het hete water van de thermale baden bij het gekletter van de waterval, of Lorre de huispapegaai die ‘koppiekrauw' roept, maar dan in vloeiend Spaans, en de schildpad in de tuin van het hostel die zijn nek uitsteekt in stilte. Tranquilo, dat is het woord.

Hier heel lang blijven is verleidelijk. Toch gaan we dat waarschijnlijk niet doen. De jungle roept, en ook Galápagos. Onze laptop geeft nog trouw aan hoe koud het is in Holland, maar dat lijkt tot nu toe mee te vallen. Stelletje bofkonten.

Downtown en Upstate

Lieve familie, vrienden, buren en andere achterblijvers!

Het zal voor jullie geen grote verrassing zijn, maar het is hier geweldig! Het eten is heel vriendelijk en de mensen zijn heerlijk! Onze grote reis, waar we zo lang naartoe hebben geleefd, is eindelijk begonnen. Het vooruitzicht is nu het uitzicht uit ons raam. Op dit moment is dat de bonte herfstkleur van de bossen van de Adirondacks, een gebied helemaal in het noorden van de staat New York. Maar voordat we hier naartoe zijn gereden, hebben we eerst een paar dagen in New York doorgebracht. Om precies te zijn in Brooklyn.

‘Look, white people!', riep een zwarte mevrouw toen we onze eerste sandwich wilden bestellen in New York. We waren inderdaad de enige witte mensen in deze buurt diep in Brooklyn, waar we een kamertje gehuurd hadden. Van Harlem of The Bronx hadden we dit wel verwacht, maar niet van Brooklyn. Niet dat het iets uitmaakt, trouwens. De sfeer is gezellig in de wijk en mensen groeten ons vriendelijk op straat. Het mevrouwtje in de sandwichbar excuseert zich ook: ‘I didn't mean anything with that, darling. I love white people.'

Een ervaring die ons is bijgebleven uit New York is de ontmoeting met de Occupy Wall Street-beweging, die in downtown New York hun kampement hebben opgeslagen. Zoals je ook op onze foto's kunt zien is het een losgeslagen ratjetoe van klaplopers, zonderlinge zwervers, vreemde snuiters en werkschuw tuig, met hier en daar een oprechte demonstrant. Grappig om te zien, maar voorlopig zeker geen beweging om rekening mee te houden. Toch zag ik tot mijn verbazing op www.nos.nl dat de beweging inmiddels ook Nederland heeft bereikt!

Aangezien Marieke en ik geen ontzettende citykillers zijn, vonden we het na een paar dagen Big Apple geen straf om met een gehuurde Chevrolet naar het noorden te rijden. De staat New York is een gigantische en verbazend groene staat. Nu ja, groen, op dit moment zijn de bossen een mengsel van geel, oranje, rood en wit. Een genot om doorheen te rijden of te hiken. Toen het gisteren katten en honden regende hebben we vooral dat eerste gedaan. Vandaag was het beter weer en hebben we één van de 46 ‘high peaks' bedwongen: Cascade Mountain. Pittig, maar het uitzicht op de top was niet voor de poes.

Alles hier upstate is authentiek Amerikaans. Zoals het honderd jaar oude houten huis in Victoriaanse stijl waar wij verblijven. Onze gastheer John is een hartelijke vent die 's ochtends steak 'n eggs voor ons maakt en 's avonds grote verhalen vertelt bij een glas goedkope wijn. Ook het enige café in het dorp was een all American experience. Elke avond komen hier een paar stamgasten de eenzaamheid verdrinken. Zij hieven meteen het glas met ons, sleepten ons naar de jukebox en bespeelden de luchtgitaar met verve. ‘Azarja, mind if I go bug out for a minute?', vroeg één van hen dan, om vervolgens helemaal los te gaan op een nummer van Bruce Springsteen.

Kortom, je leest het: wij hebben ‘a helluva time' hier en we wensen jullie - oprecht - veel succes in de Hollandse herfst. 't Is hier ook best koud. Ik bedoel maar.

Welkom!

De komende maanden reizen wij door Zuid-Amerika.

Wil je automatisch op de hoogte gehouden worden van onze belevenissen?

Laat dan in de rechterkolom je e-mailadres achter.

Vinden wij leuk!